Het door Stichting OOK uitgevoerde onderzoek leidt tot de volgende conclusies:
1. Patiënten met kanker ervaren in een groot deel (59%) van de gevallen klachten die het gevolg zijn van (de behandeling van) de ziekte; men geeft aan redelijk tot veel last te hebben van die klachten.
2. Informatie is vaak ontoereikend of komt onvoldoende aan om de patiënt te helpen in het zelf omgaan met de ziekte of vinden van goede ondersteuning. De patiënten ontvangen informatie, maar niet op het juiste moment en niet over de thema’s waar zij klachten ervaren. De informatie over ondersteuning wordt niet op maat aangeboden.
3. In de meeste gevallen is er geen standaard proces voor proactieve begeleiding en ondersteuning op niet medische aspecten van elke patiënt met kanker. Als een patiënt iets vraagt dan krijg hij goed antwoord; stelt hij de vraag niet dan krijgt hij die informatie niet. In een situatie waarin een patiënt feitelijk “onbewust onbekwaam” is, leidt dit er toe dat een hulpvraag vaak te laat wordt gesteld en dat veel klachten naar verwachting te voorkomen zijn. Nader onderzoek is nodig naar de effecten van proactieve begeleiding op het voorkomen van klachten.
4. Bestaande screeningsinstrumenten zoals de Lastmeter (aanbevolen in de richtlijn “Detecteren behoefte aan psychosociale Zorg” van IKNL) worden niet altijd en zelden op de manier zoals bedoeld in de richtlijn ingezet.
5. Doorverwijzing vanuit de tweede lijn naar ondersteuningsaanbod in de eerste lijn vindt nauwelijks plaats.
6. Zorgverleners (dokters en verpleegkundigen) hebben vaak een “blinde vlek” voor de niet medische aspecten die samenhangen met de ziekte kanker. Als zij bevraagd worden naar het belang van goede ondersteuning voor de patiënt en of zij daarvoor verantwoordelijk zijn dan is het antwoord meestal volmondig “ja, natuurlijk”. De praktijk laat vaak zien dat onvoldoende tijd en aandacht aan wordt besteed aan de niet-medische aspecten en dat de thema’s vaak “en passant” aan bod komen.
7. Voorzitters van oncologiecommissies geven vrijwel allen aan dat er in het ziekenhuis een breed gedragen visie is op ondersteunende zorg, waarvoor men vindt dat het ziekenhuis verantwoordelijk is tijdens de behandeling. Daarna behoort overdracht naar de eerste lijn plaats te vinden. Tegelijkertijd zien zij dat er nog heel wat moet gebeuren om de zorg te verbeteren, qua richtlijnen en gestructureerde werkwijze, qua bewustzijn en scholing van medisch professionals, qua organisatie in het ziekenhuis en in de samenwerking met de eerste lijn en ten slotte qua financiering. Patiënten zouden actief moeten vragen naar ondersteuning; ze zouden moeten “brullen dat het nodig is”.